Neerlandés

editar
grijs
pronunciación (AFI) [ɣrɛɪs]

Etimología

editar

Del neerlandés medio grijs.[1]

Adjetivo

editar
1
Gris.
  • Ejemplo: Zijn zwarte haar lag vochtig tegen het voorhoofd geplakt waar grijze, intense ogen ingespannen onderuit tuurden (Wim Gijsen, De Eersten van Rissan, 1980 (ed. 1987), ISBN 90 290 2096 2).

Sustantivo neutro

editar
Singular Plural
grijs grijzen
2 Colores
Gris.

Referencias y notas

editar
  1. «grijs» en Etymologie Bank.